NEN Normen
Onderhoud draagbare blustoestellen
In de NEN 2559 worden onderhoudsprocedures en de werkzaamheden gedetailleerd weergegeven. Onderstaand volgen globaal de stappen in het onderhoud van brandblussers, zoals die in de norm zijn voorzien:
-
Ieder kwartaal visuele controle door de gebruiker.
-
Jaarlijks onderhoud door een deskundig persoon (REOB).
-
Om de 5 jaar uitgebreid onderhoud en vervanging van de vulling van nat- en schuimblussers.
-
Revisie na tien jaar: de brandblusser wordt volledig gedemonteerd en waar nodig worden onderdelen en de vulling vernieuwd; slang, pistool en patroon moeten worden afgeperst; CO2-blussers worden afgeperst en geijkt.
-
Na vijftien jaar vindt het uitgebreide onderhoud opnieuw plaats.
-
Na twintig jaar moet de brandblusser worden vervangen en buiten gebruik worden gesteld.
Onderhoud brandslanghaspels
Bij de controle van brandslanghaspels is een belangrijke wijziging in de norm doorgevoerd, namelijk het afpersen van de brandslang na vijf jaar. Globaal houdt het onderhoud volgens de EN671-3 het volgende in:
-
Jaarlijks onderhoud door een deskundig persoon (REOB).
-
Om de 5 jaar beproeving van de brandslang.
Wet- en regelgeving over noodverlichting
Diverse normen, wetten en regels gaan over noodverlichting. Zo is er het bouwbesluit, dat samen met de gemeentelijke bouwverordening bepaalt hoe de noodverlichting in úw gebouw geregeld moet zijn. De bouwverordening eist bovendien jaarlijks onderhoud, wat óók in de Arbowet verplicht gesteld is. Daarnaast schrijft de norm NEN 6088 voor welke pictogrammen u moet hebben. De normen NEN 1010 en NEN 1838 bepalen de minimale lichtsterkte. De NEN-EN 50172-norm stelt de regels vast met betrekking tot de jaarlijkse controle van de noodverlichting.
Brandbeveiliging - Projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen - NEN 4001
De Nederlandse norm NEN 4001:2006 bevat aanwijzingen en de methodiek voor de projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen.
-
Een gebouw wordt ingedeeld in projecteringszones, afhankelijk van het gebruik en het brandrisico.
-
Het vereiste aantal brandblussers per zone hangt af van de oppervlakte van de zone.
-
Uitgaande van een gemiddeld brandrisico in relatie tot het gebruik moet per 150 m2 minimaal 1 brandblusser met een inhoud van 6 kg poeder of 6 liter schuim worden geplaatst.
-
De keuze van de blusstof is afhankelijk van het brandrisico.
-
Co2 blussers worden niet toegepast voor de basisbeveiliging vanwege de beperkte bluscapaciteit.
-
De blustoestellen moeten goed bereikbaar zijn en zich maximaal op 20 meter loopafstand bevinden.
-
De locaties van blustoestellen moeten duidelijk worden gemarkeerd met pictogrammen, zodat in geval van calamiteiten het duidelijk is waar de blusmiddelen hangen.
-
De bovenkant van een brandblusser moet op max. 1 meter van de grond hangen ten behoeve van een snelle inzetbaarheid.
Aanvullende beveiliging
-
Binnen een gebouw komen verschillende lokale brandrisico's voor die vragen om bijzondere aandacht. Voorbeelden hiervan zijn: verwarmingsinstallaties, verfspuitcabines, liftmachinekamers, computerruimten, elektrische schakelkasten, transformatoren, compressoren, motoren en noodstroomgeneratoren, lascabines, opslag van brandbare vloeistoffen en gassen en plaatsen waar hoge temperaturen voorkomen.
-
Bij elk lokaal brandrisico moet aanvullende beveiliging worden aangebracht binnen 5 meter van het lokale risico.
-
Blustoestellen voor de aanvullende beveiliging kunnen een kleinere inhoud dan 6 liter of 6 kg hebben, ook mogen hiervoor CO2 blussers worden gebruikt.